Publicatie geschiedt met instemming van opdrachtgeefster
Ze draagt het in zich, van top tot teen, het leven ín, en het leven ván twee werelden. Want waar de loop der geschiedenis van twee werelden ooit bij elkaar kwam, het jonge hart van moeder en het ervaren hart van vader; culturen van West en van Oost: dáár ontstond het leven van Jettie Van Rijssel.
Zeeuwse wortels
‘Ha, ik ben een Zeeuw!’ constateert Jettie, ‘en de appel valt niet ver van de boom‘. De familiegeschiedenis van de Van Rijssels voert terug naar het eiland Tholen en ver terug in de tijd. Niet alleen wat betreft de Zeeuwse, maar ook wat betreft de medische achtergrond. Die eerste mag vanzelfsprekend lijken, ook die laatste blijkt al eeuwenlang door het bloed van meerdere generaties te stromen. Jettie maakt daarop geen uitzondering wanneer de sterke verbondenheid met het medische vak later in haar leven tot volle bloei komt.
Stamvader over-overgrootvader Willem Nicolaas Van Rijssel (Tholen 1790) trouwt Isabella Margrita Solkast Schutter (Tholen 1788). Zij is artsenij-mengster. De Van Rijssels zijn bemiddeld en vooruitstrevend. Hun oudste zoon, Evert Cornelis (1815) bekwaamt zich ook in het medisch vakgebied tot operateur en vroedmeester, genees-, heel-, en verloskundige. Evert Cornelis trouwt Johanna de Freyter.
Hun zevende zoon, Willem Nikolaas Van Rijssel (Poortvliet 1848), breekt met de traditie en zoekt het avontuur op. Hij laat zich inschepen met de nieuwe lichting ‘zeevaarders’ om naar de Oost te gaan. Eenmaal gevestigd in Soerabaja sticht hij daar de eerste apotheek. Die bestaat nog steeds, tegenwoordig onder de naam ‘Radkamp apotheek’
. Willem Nikolaas trouwt met Adèle Constance in het Veld (Padang 1863). Een jaar na het huwelijk krijgen ze een zoon, Evert Henri (Tegal 1884). Adèle overlijdt op 29 jarige leeftijd wanneer haar zoon 8 jaar oud is.
Waarschijnlijk is Evert Henri al eens getrouwd geweest als hij op 47 jarige leeftijd met Srie trouwt. Jettie is de oudste uit dit huwelijk, na haar volgen twee zussen en een broer.
De Zeeuwse geschiedenis draagt Jettie in het leven van vandaag nog met zich mee. De twee oorknopjes die Jettie ooit liet maken van de gesp die Johanna Cornelia de Feyter droeg als onderdeel van haar klederdracht, vormen een dierbare, tastbare herinnering aan haar Zeeuwse overgrootmoeder.
Balinese roots
Moeder Srie (ca 1916) is geboren in de rang der Brahmanen, de priesterrang. Voluit, inclusief aanhef, luidt haar naam: Ie Goestie Kompiang Poeniwatie, Srie – Sich Loeminting Ningarie.
Het is een kinderrijk gezin waar moeder uitkomt, ze heeft veel broers en zussen, het exacte aantal is niet bekend. Op jonge leeftijd al, is moeder tempeldanseres; ze danst om de Goden te behagen. De Hindoeïstische Pagode tempel waar ze dat doet, behoort toe aan de Hindu Dharma religie in het Balinese gedeelte van Lombok. Dit is een bijzondere vorm van het Hindoeïsme, die op Bali en in sommige gevallen nog in India voorkomt. Het kastensysteem dat daar bij hoort, maakt een wezenlijk deel uit van het leven op Bali. Het bestaat uit vier kasten, de zogenaamde Varna’s:
Brahmana – de kaste van de priesters.
Ksatria – de kaste van de koningen en de adel .
Wesia – de kaste van de handelaren.
Sudra – de kaste van de man in de straat.
De kaste der Brahmanen, waaruit de priesters voortkomen, staat in Bali als hoogste in rang, hoger dan de vorsten. Onder hen komen veel houtbewerkers voor, met als taak het verfraaien van tempels.
Twee werelden komen te samen
Vader Evert Henri is ingenieur en werkt als ambtenaar overzee voor het Nederlandse ministerie van Verkeer en Waterstaat. Hij is vaak op reis naar Bali. Op Lombok zelf is hij betrokken bij de aanleg van irrigatieprojecten, en controleert hij of bestaande projecten goed functioneren.
Evert Henri verloochent met dit werk zijn achtergrond als Zeeuw en Hollander bepaald niet. Zijn expertise betreft het aanleggen van sawa’s. Deze rijstvelden, in terrassen in het landschap ingebed, moeten van een goed systeem worden voorzien zodat het beschikbare water goed verdeeld is. Essentieel, want rijst wordt in water geplant en gedijt goed wanneer het nat blijft. Vader, rond de 45 jaar oud, ziet Srie, nog maar amper 15 jaar, dansen in een tempel en is direct door haar getroffen. Het komt daarna tot een persoonlijke ontmoeting. Een Zeeuw (weliswaar van goede komaf) die een Balinese tempeldanseres het hof maakt: dat kan van beide kanten eigenlijk niet, zeker niet omdat moeder uit de hoogste adellijke kaste van de Brahmanen komt.
Maar vader is een Nederlander, en aangezien zij op dat moment de dienst uitmaken in de Indische archipel, kan hij zich wenden tot het enige en uiterste middel: hij schaakt zijn toekomstige vrouw. Evert Henri regelt mensen en middelen om de danseres weg te halen en te zorgen dat zij een nacht weg blijft. Aldus is gegarandeerd zeker dat ze niet meer terug kan naar haar familie. Aansluitend vindt, zoals het ‘hoort’, een groots bruiloftsfeest plaats.
De oorsprong
Het aardse leven van Jettie – Adèle Henriette Van Rijssel – begint op 25 augustus 1929. Ze wordt geboren in Mataram, Cakranegara, op het eiland Lombok, uit het huwelijk van Evert Henri en Srie – Sich Loeminting Ningarie. Moeder is 16 jaar dan, vader ongeveer 47 jaar. Door het wettelijke huwelijk van de beide ouders, met verschillende achtergronden, kan vader Jettie bij haar geboorte als zijn kind inschrijven. Drie mensen zijn officieel getuige van het tekenen van de geboorteakte: gouverneur generaal Van Kappen en de heren Van Wertheim en Van Hasselt.
In de dagen direct na haar geboorte ontvangt Jettie het doopsel volgens het protestantse geloof. Op de derde dag scheert moeder het nesthaar weg, zodat ze op haar 7e dag een gouden creooltje in haar oor kan hangen.
Na Jettie krijgen vader en moeder nog drie kinderen. Jettie dankt haar namen aan zowel haar oma Adèle als haar vader, Evert Henri. Zus Doortje, Theodora voluit, is waarschijnlijk vernoemd naar de oudere broer van opa Willem Nikolaas en naar de zus van overgrootvader, te weten Theodora Maria Van Rijssel. Omdat zowel Jettie, haar broer als haar zussen, wettig erkende kinderen zijn, dragen zij de naam ‘Van Rijssel’. Het zal alles uitmaken in hoe de geschiedenis van haar leven zich zal ontrollen.
De kinderjaren van Jettie
Het ouderlijk huis van Jettie staat in Cakranegara. De plaats is bekend vanwege één van de oudste en grootste hindoetempels van het eiland Lombok: de Pura Meru en het waterpaleis Mayura. In de wijk wonen controleurs, gouverneurs en directeuren. De haven, dichtbij, is Ampenan. Lombok zelf maakt al eeuwenlang deel uit van het Balinese rijk.
Het is in deze omgeving dat Jettie haar kindertijd beleeft. In de wijk Mataram, iets verderop, is een Europese School die de kinderen uit het gezin later bezoeken. Daar staat ook de Hollandsch Inlandse School, maar met die kinderen mogen ze van vader niet spelen. In het ouderlijk huis heerst een typisch Europese sfeer. Bij opa en oma, in Mataram, is dat weer Balinees. Opa en oma zijn heel lief, ze komen geregeld bij de familie thuis op bezoek, omgekeerd gaan Jettie en haar broer en zussen ook naar hen toe. Tante Anne is ook vaak gezien, Jettie is erg op haar gesteld. Zus Tine lijkt op haar.
Jettie brengt veel tijd door met haar oma. Ze vertelt Jettie vaak het verhaal van de vorsten van Bali, wat ze trouwens later ook leert op school. Het gaat over de vorst die in zijn witte gewaad opkomt voor zijn volk. Nadat van een gestrand Nederlands schip lading is aangespoeld en door de bevolking is meegenomen, krijgt het volk een strafexpeditie te verduren van de Nederlandse soldaten. ‘Steek mij maar dood, neem mijn zilver en goud, maar laat mijn volk met rust‘, zei de vorst, aldus Jettie’s oma. Het mocht niet baten. Veel mensen stierven door die strafexpedities. Oma vertelt ook over de kanonnen, en over granaten met glas en ijzer, waarmee het volk op vreselijke wijze gestraft werd. ‘Maar waarom? Wij hadden toch niets gedaan?’
Naar alle waarschijnlijkheid spreekt oma hier over de verovering van het eiland door het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger in 1894 en de daarbij aangerichte bloedbaden. Ook wel de ‘Pacificatie’ van Lombok genoemd. Het is aannemelijk dat oma vlak na deze gebeurtenis geboren is of het zelfs nog meegemaakt heeft. Oma spreekt haar verwondering uit over die mensen van heel ver, die helemaal hiernaar toe zijn gekomen met dat kanon. ‘Wat moeten die mensen toch op hun kerfstok hebben gehad, dat ze zo ver weg zijn gestuurd?’ Ze denkt dat ze verbannen moeten zijn, die Nederlanders.
De kinderen gaan vaak met opa en oma mee naar het strand, naar de zonsondergang kijken.
‘Oma, waar gaat die zon dan naartoe?’
‘Die gaat in het water.’
Een vaste dagindeling tekent van vroeg af aan het behoorlijk beschermde kinderleven: naar school, naar huis, en dan gezamenlijk het middagmaal. Na de rusttijd in de middag, worden de kinderen gebaad en gekleed, en wandelen ze of gaan weer met vriendinnen spelen. En altijd is Ketoet er bij, de butler, bijvoorbeeld als ze het park in gaan voor een wandeling. Met een wit pak aan en een sjerp om, wat er in die situatie op wijst dat hij hen begeleidt. Om vervolgens rond 7 uur ‘s avonds aan tafel te gaan.
De meisjes, de nonnies naar het Portugese signora, hebben gouvernantes; broer Herman Louis (signo, van signeur) had een gouverneur. Jettie is ‘non basar’, het grootste meisje. De kinderen zijn nooit alleen in huis; als vader en moeder weg zijn, zijn er altijd nog de baboes. Zij slapen op de grond, de kinderen op het bed.
Voor het slapen gaan, zingen de kinderen een Nederlands slaapliedje, ze leren het van hun juffrouw, Jettie vindt het ‘zó mooi’.
‘het wordt donker in de kamer,
de lampjes gaan al aan,
ook buiten branden lichtjes,
de sterren en de maan,
de bloempjes gaan nu slapen,
geen vogel zingt er meer,
ook ik ga naar mijn bedje,
maar ik zie je morgen weer.‘
Jettie zal zo’n jaar of zes zijn wanneer het tijd is dat ze leert lezen en schrijven. In het Nederlands wel te verstaan, want om naar de Europese school te gaan, moet ze die taal beheersen. Het inlandse Balinees is daar bepaald geen gangbare taal.
Om die reden plaatst vader een advertentie in een Nederlandse krant met een oproep voor ‘een ongehuwde vrouw voor de opvoeding van vier kinderen’. Voor de Joodse juffrouw Goldbach is dat een uitgelezen kans om aan het opkomend nationaal socialisme in Europa te ontsnappen. Ze leert Jettie de eerste beginselen van lezen en schrijven aan de hand van de plankjes met de afbeeldingen van ‘jaap, gijs, dien, zus, boe’.
Als Jettie het lezen een beetje onder de knie krijgt, wordt Bruintje Beer favoriet. Ze kan er geen genoeg van krijgen. Tijdenlang zit ze soms te wachten, totdat er weer een nieuw exemplaar beschikbaar komt.
‘Wanneer komt dan die boot?’, vraagt ze vaak aan haar moeder.
Als het dan zover is dat er weer een boot de haven binnen is gelopen met het felbegeerde boekje, krijgt ze het dwingende bevel langzaam te lezen.
‘Maar dat kan toch helemaal niet, ik wil snel lezen, het einde weten‘.
‘Rustig lezen‘, is dan steevast het antwoord dat moeder geeft.
‘Wanneer komt de boot weer? Ik heb mijn boek allang uit’, klinkt het niet veel later dan opnieuw. Moeder kan zelf niet lezen, en weet niet wat ze er van moet denken dat haar dochter op heel jonge leeftijd lekker op de grond ligt te lezen en in hoog tempo al die boekjes verslindt.
‘Wat lees je daar dan?’, vraagt moeder soms.
Haar dochter leest haar het verhaal dan voor. Om haar moeder te vermaken verzint ze er ook nog wel eens wat extra’s bij.
‘Oh, wat goed dat jij dat al allemaal kunt lezen’, zegt moeder dan. Trots als ze is, leest Jettie niet lang daarna alle avonturen van Bruintje Beer aan alle bediendes voor.
Het huiselijke leven
Vader is al veel ouder, ziet Jettie wel, dan de vaders van haar vriendjes en vriendinnetjes.
Vaak ook zeggen die wel: ‘Jettie, daar komt je opa aan‘, als hij haar ophaalt van school. Waarschijnlijk is vader rond die tijd ongeveer 50 jaar oud. Het maakt haar ook wel eens verdrietig. ‘Oude mensen gaan toch dood’, denkt ze dan, ‘en misschien gaat vader ook wel gauw dood.‘ Het brengt haar tot het overdenken van de dood.
Het wellicht naderende afscheid van vader maakt de kleine Jettie dan wel eens verdrietig. ‘Vader is zo oud, en moeder is zo jong’, maar dat wil ze niet laten merken en dus houdt ze die gedachte voor zich. Toch maakt ze zich zorgen: ‘Als hem iets overkomt, wat moeten wij dan?’ vraagt ze zichzelf wel eens af. Met moeder is het heel anders, met haar kan ze verstoppertje spelen achter de hoge gordijnen die in de kamer hangen.
Met haar verjaardag mag Jettie kiezen welk toetje er gegeten wordt. Steevast is dat chocoladeflensjes met vanillesaus. Dat is moeilijk te maken,en moet lang van te voren worden voorbereid. Jetties andere favorieten zijn rijst met smoor en warme chocolademelk met slagroom; dat laatste krijgt ze altijd voor het slapen gaan. Soms zijn er ook poffertjes, van rijstemeel. Jettie staat er graag met haar neus bovenop, zodat ze in de aarden pot met kooltjes eronder kan zien, hoe ze langzaam gaar worden.
Op een dag hebben ze ook voor het eerst pannenkoeken gebakken. Maar dan gebeurt er iets vreemds, eerst worden de pannenkoeken blauw, daarna grijs. En bij de volgende pannenkoek wéér! Dan ziet ze het: er is as in het deeg terecht gekomen, as van de vulkaan. Inmiddels weten ze het wel, die as is een voorbode van naderend onheil. En inderdaad, niet lang na die asregen komen de aardbevingen die bij het uitbarsten van de Gunung Rinjani vulkaan horen.
Thuis worden er vijf talen gesproken. Met vader spreken de kinderen Nederlands, met moeder Balinees of Sanskriet. Vader leert ook Sanskriet, om met moeder te kunnen praten. Jettie leert het alfabet in het Sanskriet, ze kent het nog steeds. Met de bedienden spreken de kinderen Pasar Maleis. (De kok is een Chinees, maar daar spraken ze niet mee.) De plaatselijke dokter merkt eens op dat de kinderen ‘niet goed’ zouden zijn; ze spreken namelijk zo’n rare taal. Maar vader vindt het juist heel handig dat de kinderen zoveel talen spreken. ‘Dat komt wel goed’, zegt hij naar aanleiding van de uitspraken van de arts……..