Fragmenten uit verhalen

Hier kunt u, met instemming van de geïnterviewden, fragmenten uit hun verhalen lezen
Meer informatie

Fragmenten uit ‘Geen heden zonder verleden’
De kleine wondere wereld
……. 
Aan dat uiterlijk van een stevige baby kwam resoluut een einde toen Thea als anderhalfjarige een longontsteking opliep; het beeld van een benauwd klein meisje met chronische astma, dat vaak naar adem stond te happen, kwam daarvoor in de plaats. Of het nou daardoor kwam of niet, tussen al die lange Vermeers – uiteindelijk vijf broers en drie zussen – bleef ze een opvallend klein ding. En bovendien altijd aan het piepen. Maar de spil was ze wel, als vijfde in dat rijtje.

 De boerderij waar Thea opgroeide was een gemengd bedrijf. Pa verbouwde rogge, tarwe, haver, aardappels, bieten en dan vaak ook nog wisselende gewassen zoals mais, prei, aardbeien of wat op dat moment geld opbracht. Daarnaast liepen er kippen, tussen de tien en vijftien varkens, een tiental koeien, kalfjes en een stevig sterk trekpaard rond. Elke winter werd er wel een varken geslacht, daarna door een slachter in het washok op een ladder gehangen en over de lengte doormidden gesneden.

Thea vond de dieren niet lelijk – vooruit, kleine biggetjes waren zelfs voor even wel schattig – maar verder trok de veestapel haar niet bijzonder. Het hoorde bij het dagelijkse leven op de boerderij. Meer niet.
Voor broer Jan lag dat allemaal wat anders. Hij wilde graag naar de rijvereniging. Maar tot zijn grote verdriet zat een wat lichter rijpaard er niet in. Uiteindelijk is hij dan toch maar op de knol gegaan.

De laarzen
…… Het grote wereldtoneel in de dertiger jaren speelde zich af in een tijdperk van een wereldwijde economische crisis. Leven op het platteland bood in die omstandigheden meer mogelijkheden dan leven in de stad. Zo kon het gezin zelf gewassen telen – groente en granen – brood bakken, en dan bleef er meestal nog genoeg over om te delen met anderen. Daarnaast hadden ze dankzij het vee melk, vlees en eieren. Toch, ondanks dat privilege, ging het wel steeds verder achteruit met het bedrijf, en vanuit die economisch lastige periode kwam het gezin langzamerhand in de oorlogsjaren terecht.

De Nederlandse regering nam aanvankelijk het standpunt van gewapende neutraliteit in, maar kondigde vanwege de dreigende situatie wel een mobilisatie af. Reden waarom er in 1939 al ruimte werd gevorderd door de Nederlandse overheid en soldaten ingekwartierd op de boerderij aan de Langstraat.

 

 

 

Een jaar later vorderde het leger ook de huiskamer, den herd, als militaire ruimte. Deze eerste kamer was eigenlijk de chique kamer waarin vader en moeder bezoek ontvingen. Maar gegeven de noodsituatie moest het gezin zelf dan maar zijn intrek nemen in de geut, de keuken, zo werd van hogerhand beslist. Via twee deuren en een smal gangetje dat gemaakt was tussen den herd en de keuken, moesten de familieleden soms naar de tweede kamer lopen. Wegkijken was eigenlijk niet mogelijk, zo merkte Thea. Bij uitzondering, als de deur naar de militairen openstond, kon ze vanuit dat gangetje eventjes naar binnen kijken in den herd. Zo zagen de ogen van Thea – op kleuterhoogte – laarzen, heel veel grote bruine laarzen op een rij. En die liepen heen en weer, op en neer. Het beeld en de indruk van deze soldatenlaarzen grifte zich in haar geheugen vast. En het riep vragen op bij het kleine meisje: ‘Wat is hier aan de hand, en waarom zeggen ze daar niks van?’ 

Vanaf mei 1943 moesten Nederlandse mannen zich melden voor de Arbeidseinsatz, om in de Duitse oorlogseconomie mee te werken. Later kwamen Duitse soldaten aan de deur om mannen die zich niet hadden gemeld vanuit huis mee te nemen. In augustus1944 werd, net nadat moeke was bevallen van Vera, Sambeek om die reden uitgekamd door de Duitsers. Moeke was eigenlijk al lang weer op de been daarvan, maar bij deze gelegenheid dook ze weer vlug terug in bed. ‘Ik wil u eerst even mijn vrouw en jongste kind laten zien’, zei vader toen er een Duitse soldaat, een knul van zo’n 18 jaar oud, aan de deur stond om vader op te halen. Bij het zien van moeder en kind vroeg deze: ‘Maar bent u dan verder alleen hier?’ ‘Nee, mijn andere kinderen zijn hier’, antwoordde vader en deed daarop de deur naar den herd open waar de rest van de kinderschaar zich ophield. De knaap droop daarna af.

Ook broer Wim, die toen zeventien jaar was, moest volgens de verordening aan het werk voor de Duitsers, net als de knecht op de boerderij. In de sloot achter het huis en de boomgaard bouwden ze een schuilplaats waar ze met zijn tweeën naar toe renden op de momenten dat er naar hen werd gezocht. Op de vraag of vader alleen de boerderij deed antwoordde hij dan bevestigend. ‘Kijk maar!’

 

 

 

 

Fragment uit “over leven tussen twee werelden”
Het huiselijke leven

.…… Vader is al veel ouder, ziet Jettie, dan de vaders van haar vriendjes en vriendinnetjes. Vaak ook zeggen die wel: ‘Jettie, daar komt je opa aan‘, als hij haar ophaalt van school. Waarschijnlijk is vader rond die tijd ongeveer 50 jaar oud. ‘Oude mensen gaan toch dood’, denkt ze dan wel eens, ‘en misschien gaat vader ook wel gauw dood.‘ Het brengt haar tot het overdenken van de dood.
Het wellicht naderende afscheid van vader maakt de kleine Jettie soms verdrietig. Vader is zo oud en moeder is zo jong, gaat het wel eens door haar heen, maar dat wil ze niet laten merken en dus houdt ze die gedachte voor zich. Toch maakt ze zich zorgen: ‘Als hem iets overkomt, wat moeten wij dan?’ vraagt ze zichzelf wel eens af. Met moeder is het heel anders, met haar kan ze verstoppertje spelen achter de hoge gordijnen die in de kamer hangen.
Met haar verjaardag mag Jettie kiezen welk toetje er gegeten wordt. Steevast is dat chocoladeflensjes met vanillesaus. Dat is moeilijk te maken en moet lang van te voren worden voorbereid. Jetties andere favorieten zijn rijst met smoor en warme chocolademelk met slagroom; dat laatste krijgt ze altijd voor het slapen gaan. Soms zijn er ook poffertjes, van rijstemeel. Jettie staat er graag met haar neus bovenop, zodat ze in de aarden pot met kooltjes eronder kan zien, hoe ze langzaam gaar worden.
Op een dag bakken ze  pannenkoeken. Maar dan gebeurt er iets vreemds: eerst worden de pannenkoeken blauw, daarna grijs. En bij de volgende pannenkoek wéér! Dan ziet ze het: er is as in het deeg terecht gekomen, as van de vulkaan. Inmiddels weten ze het wel, die as is een voorbode van naderend onheil. En inderdaad, niet lang na die asregen komen de aardbevingen die bij het uitbarsten van de Gunung Rinjani vulkaan horen.
Thuis worden er vijf talen gesproken. Met vader spreken de kinderen Nederlands, met moeder Balinees of Sanskriet. Vader leert ook Sanskriet om met moeder te kunnen praten. Jettie leert het alfabet in het Sanskriet, ze kent het nog steeds. Met de bedienden spreken de kinderen Pasar Maleis. (De kok is een Chinees, maar daar spraken ze niet mee.)
De plaatselijke dokter merkt eens op dat de kinderen ‘niet goed’ zouden zijn; ze spreken namelijk zo’n rare taal. Maar vader vindt het juist heel handig dat de kinderen zoveel talen spreken. ‘Dat komt wel goed’, zegt hij naar aanleiding van de uitspraken van de arts.

Visite en feestjes
Het gezin krijgt vaak Onkel Saremba op bezoek, een goede vriend van vader. Hij is een Pool, spreekt Duits en leert hen het ‘vater unser’.
In India, waar het water zo mooi en rijk uit de bergen komt, heeft hij een fabriek, waar hij ijs produceert om vis te koelen. Speciaal voor de verjaardagen maakt hij voor de kinderen ijsjes op stokjes, kaarsjesijs noemen ze dat. De bruine is chocola, de zwarte koffie, de witte is melk, en dan is er ook nog frambozen, de roze ijsjes.

Deze ijsjes, aanvankelijk exclusief voor de verjaardagen, blijken zo’n succes te zijn dat het niet lang duurt of Onkel Saremba verkoopt de kaarsjesijsjes over alle eilanden. Saremba is Joods, vindingrijk in de handel, en maakt van niets iets. Zoals Jettie bij meer Joodse mensen ziet.
Maja, een vriendin en buurmeisje van Jettie is ook Joods, een Moskowitz. Ze hebben veel glas in lood in huis en een marmeren vloer. Puur praktisch om de hitte buiten te houden en het licht binnen te laten, maar de bijzondere lichtinval laat ook een mooie sfeer achter, die Jettie zich nog goed herinnert.Vader en moeder houden van feesten en geven die ook regelmatig, dan wordt er in huis gedanst op de muziek van een groot live orkest. De talkpoeder, die de butler af en toe op de marmeren vloer strooit, maakt de vloer glad, zodat er gladjes gedanst kan worden. In de aanloop van zo’n feest studeert diezelfde butler een baspartij in. Want wanneer de muzikanten van het orkest een hapje eten tussendoor, verzorgt deze muzikale butler het intermezzo. De bezoekers zitten in de open voorgalerij, waar zitjes in rotan en hout zijn, of ze zitten, iets meer op de tuin gericht, op de veranda. Later in de avond verplaatst het feest zich naar binnen en gaan de lichtjes aan.
Vader is dol op muziek en speelt zelf goed viool. Regelmatig komt hij samen met zijn
vaste Europese muziekvrienden om ongestoord te musiceren. Dat gebeurt bij het Majoera
Water Paleis, een voormalig lustoord van de vorsten. Soms geven ze ook een optreden.
Jettie mag wel in het park komen daar, maar niet in het paleis. In het park is ze vaak te vinden, dan plukt ze rijpe mango’s uit de bomen.

Vader zorgt er op zeker moment voor dat er nog meer muziek in huis komt; hij schaft een grammofoonspeler aan met naaldjes en een grote hoorn. Moeder is oprecht verbaasd als ze de bakelieten langspeelplaten van ‘His Master’s Voice’ met het hondje daarop, ziet ronddraaien.
En er is nog een ander, meer typisch Nederlands fenomeen waar moeder zo haar vraag-tekens bij heeft.
‘Is het waar dat die mensen daar allemaal op messen lopen?’ vraagt ze ooit aan Jettie.
‘Ja, moeder, schaatsen heet dat. Dat doen ze op het ijs.‘
Een hele geruststelling voor moeder die bang is dat de Hollanders elkaar met die messen te lijf zouden gaan. Niet helemaal uit de lucht gegrepen overigens. In Bali, waar hanengevechten een groots spektakel zijn, zijn het messen onder aan de pootjes van de haan, die de strijd tussen de dieren beslissen. Sommige kennis hoort Jettie van vader, maar ze komt ook veel te weten over het verre Nederland, door boeken te lezen. Klik hier om meer te lezen

Fragment uit “Portret van een huwelijk”
Over leven in de oorlog in Nederlands Indië

……. Bij de dreigende inval van Singapore door de Japanse macht in 1942, vluchtte het jonge gezin de stad uit. Nicht Dolly was vlak voor de oorlog getrouwd, op 16 jarige leeftijd, en het lukte haar naar India te ontkomen. Babs ging in gezelschap van een oom, zijn vrouw en haar broer John Elmo op de boot naar Java. Haar vader was al daar, in Batavia, om een onderneming in automaterialen op te zetten. Over het lot van moeder Aurea was lange tijd onzekerheid. Pas na de oorlog kwam de familie te weten wat haar was overkomen.
Toen de oorlog uitbrak werkte moeder Aurea namelijk behalve als onderwijzeres ook nog als vrijwilligster bij het Rode Kruis. Ze wilde haar werk daar afmaken alvorens, een paar dagen later, ook naar Indonesië af te reizen, haar kinderen achterna.

Juist in die luttele dagen verhevigde de oorlogssituatie rond Singapore. De geplande uitvlucht over zee naar Indonesië bleek daardoor niet meer mogelijk, zodat als enige mogelijkheid de Noordelijke route over water restte. Toen het schip, de SS Kuala, daar voer, bombardeerden de Japanners het schip met vluchtelingen, waar Aurea Melinda er een van was. Een aantal overlevenden, waaronder Aurea, raakten aan land op het Pom Pom Island. In een zoektocht naar eten en overleven kwam zij met een lotgenote aan de andere kant van het eiland terecht, waar de twee door een andere boot werden opgepikt. Een schip dat ook niet gespaard bleef, want niet veel later werd ook deze gebombardeerd en is toen vergaan. Dat was 13 februari 1942. Van Aurea Melinda da Silva is nooit meer iets vernomen. Klik hier om meer te lezen.